Het verhaal achter de grootste Neptunusbeker in de collectie Naturalis Biodiversity Center
Dat klopt - dit is een verhaal over een dier dat groot genoeg om in te zitten. Het kan moeilijk te bevatten zijn als je ernaar kijkt, maar de Neptunusbeker (Cliona patera (Hardwicke, 1822)) is een spons en daarom een dier. Een erg primitief dier weliswaar - sponzen hebben geen zenuw-, spijsverteringsstelsel of bloedsomloop, maar het zijn meercellige organismen waarvan de cellen een kern hebben die omgeven is door membranen, wat ze toch dieren maakt. Naturalis Biodiversity Center bevat enkele van deze bekervormige reuzen in de wetenschappelijke collectie en ze zijn allemaal even indrukwekkend. Een daarvan onderscheidt zich echter van de rest: een massief exemplaar met een diameter van meer dan een meter; de steel zit in een antiek op maat gemaakt onderstel. Wat is het verhaal achter deze spectaculaire spons en hoe kwam het in de Naturalis-collectie terecht?
Neptunusbekers in de droge sponzencollectie van Naturalis (foto Karen van Dorp)
Neptunusbekers komen voor in het westelijke deel van de Zuid-Chinese en Oostelijke Archipelzeeën. Deze plaatsen zijn ver verwijderd van Nederland en we kunnen er vrij zeker van zijn dat Jan den Doop (1889-1954) nog nooit van Neptunusbekers had gehoord toen hij naar het Oosten vertrok. Jan was een enthousiaste biologieleraar; geliefd bij zijn studenten maar veracht door zijn superieuren vanwege zijn onconventionele manier van lesgeven - hij organiseerde regelmatig biologie-uitstapjes buiten de gebaande paden voor zijn leerlingen en was bekend om af te wijken van de reguliere lesmethoden. Ondanks de grote liefde voor zijn beroep, werd Jan genoeg van de wrijving die zijn methoden met zijn meerderen veroorzaakten en besloot hij in 1916 afscheid te nemen van de onderwijsdiensten. Toevallig ontstond in hetzelfde jaar de kans van zijn leven: een vacature geopend in het Deli-teststation aan de oostkust van Sumatra, waar de Nederlanders tabak telden. De rups van een bepaalde vlindersoort deed veel schade aan de planten en de directeur van het teststation had ei-parasieten op de plantages vrijgelaten. Hij had iemand nodig om te onderzoeken of deze sluipwespen voldoende verspreid waren over de velden. Jan solliciteerde met succes voor de functie en begon zijn reis naar Nederlands-Indië kort daarna.
Zo hard een arbeider als de planters op de velden; Jan was een meester in het handhaven van een goede werkgeest op zijn nieuwe werkplek. Hij combineerde hard werken met weelderige feesten en werd al snel populair bij zijn collega's. Hij had een van zijn ogen verloren door een ongeluk en verraste de aanwezigen door met een zilveren potlood op zijn glazen oog te tikken telkens hij een toast wilde aanbieden in plaats van een glazen beker te gebruiken.
Jan bracht al zijn vrije zondagen en vakanties door in de omgeving van Medan en de aangrenzende regio's Serdang en Langkat, en spoedig werd hij een echte expert op het gebied van de flora en fauna van de oostkust van Sumatra. Bij meer dan één gelegenheid moest Jan eerder naar Medan terugkeren dan hij wenste, vanwege het gebrek aan financiële middelen. Niettemin leverden deze excursies een enorme opbrengst aan waarnemingen en verzameld materiaal op.
Op een dag in 1919, op een van zijn vele reizen naar de mangrovebossen aan de kust, ontmoette Jan vissers uit Atjeh, die een enorme spons naar de kust brachten in het dorp Rantau Padjang, een vissersdorp aan de kust van het regentschap van Serdang, Sumatra. Hij slaagde erin om dit werkelijk unieke exemplaar van een Neptunusbeker te verwerven. Het zou niet moeilijk zijn geweest om in te denken waarom dit intrigerende, kelkvormige dier uit de zee, dat een frisse oranjegele kleur heeft als het vers is, zijn gebruikelijke naam heeft gekregen. De beker van de Neptunus was beschreven door generaal-majoor Thomas Hardwicke in 1822 (1), waarna Hermann Schlegel het in 1858 hernoemde tot Poterion neptuni (2), en het geslacht werd grondig herzien door Pieter Harting in 1870 (3).
Originele beschrijving uit de Neptunusbeker als Spongia patera, door generaal-majoor Thomas Hardwicke in 1822.
Harting beschreef een groot aantal indrukwekkende exemplaren in zijn herziening, maar de door Jan den Doop verzamelde Neptunusbeker overtrof alle andere in grootte. Jhr. Dr. Ir. Frans Cornelis van Heurn, een chemisch ingenieur die Jan op het teststation in Medan leerde kennen en later op Java werkte, kreeg bericht van Jan's vondst. Van Heurn nam het exemplaar van Sumatra naar Java en zorgde ervoor dat een basisframe werd gemaakt van lokaal hout, om schade aan de stengel te voorkomen. Van Heurn was zo onder de indruk van de Neptunusbeker dat hij ervoor zorgde dat zijn vrouw Pietje en haar dochter op Java werden gefotografeerd. Zijn dochter zat eigenlijk in de spons toen de foto werd genomen.
Vrouw en dochter van F.C. van Heurn, gefotografeerd met de Neptune's cup verzameld door Jan den Doop.
Foto: Jan den Doop (1889-1954), een vooraanstaand bioloog. Bussum, Van den Hert 1955.
Van Heurn besloot om het exemplaar naar Nederland te verzenden, ervan overtuigd dat het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden geïnteresseerd zou zijn in het opnemen van een dergelijk exemplaar in hun collecties. Er werd een gigantische kist geproduceerd, 'zo grote zes mannen zouden hebben gepast', en de beker van de Neptunus werd van Batavia naar Leiden verscheept. Daar bood Van Heurn het exemplaar aan aan Eduard Daniël van Oort; directeur van het museum in die tijd, waarin hij vroeg om compensatie van de transportkosten die hij zelf had betaald. Van Oort informeerde hem dat hij zo'n grote som niet kon rechtvaardigen, maar wilde het specimen kopen. Daarom slaagde hij erin de som te spreiden over andere museumuitgaven en zorgde hij ervoor dat het exemplaar in 1927 werd toegevoegd aan de Leidse collectie (4 & 5).
Van Heurn publiceerde in 1955 een biografie van Jan den Doop, waarin de foto van de Neptunusbeker en zijn vrouw en dochter werden gepubliceerd. In deze biografie stelt Van Heurn ook dat dit exemplaar waarschijnlijk de grootste bekende beker van Neptunus is die bekend is uit natuurhistorische collecties over de hele wereld. Of dat wel of niet juist is; dit exemplaar moet worden beschouwd als een uniek en belangrijk exemplaar binnen de relatief kleine collectie Neptune-bekers in natuurhistorische collecties. Na hun ontdekking door de westerse wereld werden de bekers van Neptunus snel waardevolle verzamelobjecten en werden ze zwaar overbezet tot het punt van vermeende uitsterving. Volgens historische gegevens was de soort gebruikelijk in de laatste decennia van de 18e eeuw, maar was hij in principe verdwenen uit alle toegankelijke wateren tegen het begin van de 20e eeuw. Gelukkig werd in maart 2011 een jong exemplaar van de lang verloren gegane beker van Neptunus ontdekt op de zuidelijke eilanden van Singapore tijdens een routine-enquêteduik door mariene biologen. De ontmoeting roept hoop op een herleving van de soort op de plaatsen waar het was verdwenen als gevolg van verzamelen en vervuiling. Het is onwaarschijnlijk dat een massaal exemplaar zoals dat van Jan den Doop ooit weer in een natuurhistorische collectie wordt gestort. Daarom wordt het - afgezien van zijn mooie uiterlijk - beschouwd als een van de belangrijkste natuurhistorische objecten in de Naturalis Biodiversity Center-sponscollectie; met significante wetenschappelijke, culturele en historische waarde.
De Neptunusbeker verzameld door Jan den Doop in zijn originele houten basisframe, gedeponeerd in de Naturalis-collectie onder RMNH.POR.179 (foto Esther Dondorp). De steel, die afgebroken is, wordt bewaard in een aparte box.
Ontdek deze Neptunusbeker en andere hoogtepunten van de collectie op naturalis.topstukken.nl!
Geschreven door Karen van Dorp,
Senior collectiebeheerder, Naturalis Biodiversity Center
12-11-2018
Referenties
1 Asiatic researches, or, Transactions of the Society instituted in Bengal for inquiring into the history and antiquities, the arts, sciences and literature of Asia. The Asiatic society of Bengal, Londen. Volume XIV, p.180 (a former reference in the biography of Jan den Doop by F.C. van Heurn is incorrect)
2 Handleiding tot de beoefening der dierkunde, II. Breda, boekdrukkerij van de Gebroeders Nys, voor rekening van de Koninklijke Akademie voor Zee- en Landmagt, 1857-1858, p549
3 Harting, P. (1870). Mémoire sur le genre Poterion. Société des Arts et des Sciences d'Utrecht, Pays Bas. 1870: 1-40, 11 pls
4 Annual report of the Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, Leiden, 1927
5 Letter from F.C. Van Heurn to G.F. Mees, 3 March 1967 (archive Naturalis Biodiversity Center)