Recentelijk werkten we aan een zeldzaam object, een mannelijke Noordelijke butskop, Hyperoodon ampullatus. Dit exemplaar werd in oktober 1946 gevonden op Terschelling. Butskoppen zijn zeldzaam in onze collectie, omdat ze niet voorkomen in de Noordzee en de voorkeur geven aan koude en diepe Noord-Atlantische wateren. Ze duiken meer dan 1400 meter diep om te jagen op inktvissen, op de bodem levende vissen en ongewervelde dieren. Deze foeragerende duiken kunnen meer dan een uur duren! Butskop-walvissen zijn klein, minder dan 10 meter, en behoorlijk sociaal, vaak voorkomend in groepen van 4 tot 20 individuen. Ze zijn erg nieuwsgierig en komen vaak dichtbij om schepen te onderzoeken, waardoor ze een gemakkelijk doelwit waren in de tijd dat er nog op walvissen gejaagd werd. Wanneer een walvis werd gedood, bleven de andere leden van de groep vaak bij het lichaam, waardoor ze gemakkelijk te vangen waren.
De butskop waar we aan werkten was niet bejaagd, maar was dood aangespoeld op het strand. De botten waren stoffig, zoals we verwacht hadden, maar ze waren ook beschimmeld. Dat was een onaangename verrassing. Schimmels kunnen zeer gevaarlijk zijn om in te ademen door de sporen die ze produceren en moeten daarom zorgvuldig worden behandeld. In dit geval poetsten we alle aangetaste botten af met ethanol onder de zuurkast, wat schimmels doodt. Nadat de botten waren gedroogd, gingen we verder met de normale reiniging, die in dit geval stofzuigen en wassen met een vochtige doek was.
Een Noordelijke butskop
Door Archibald Thorburn 1920-21, van het Field Museum of Natural History Library, CC BY 3.0
Ik moet toegeven dat ik verrast was schimmel te zien, omdat deze botten in eerste instantie in goede conditie leken te zijn. Ik heb inmiddels zoveel walvisbotten in mijn handen gehad dat ik meestal aan het gewicht kan voelen hoe vettig ze zullen zijn. Lichtgewicht botten bevatten niet zoveel vet als zware botten. En meestal worden deze vetarme botten gemakkelijk schoongemaakt met een vacuüm, terwijl natuurlijk vette botten veel meer werk vereisen. Schimmel is meestal een kenmerk van vette botten, wat deze duidelijk niet waren. Het is dus een raadsel hoe de schimmel is ontstaan. Misschien is de butskop opgeslagen in een deel van het depot met een lage luchtstroom, of misschien lag ernaast een ander exemplaar met schimmel en zijn de sporen naar deze gezweefd. We houden het in de gaten om te voorkomen dat het opnieuw verschijnt.
Stoffige ribben en schimmellige botten
Dus wat is beter om in de collectie te hebben? Zware vette botten of lichtgewicht 'propere' botjes? Nou, het antwoord ligt in het midden. Lichtgewicht botten hoeven niet per se beter te bewaren dan vette/zware botten. In tegendeel, vetloze botten kunnen uitermate broos zijn: sommige skeletten die we hebben schoongemaakt zijn zo kwetsbaar dat de ribben niet meer met elkaar verbonden kunnen worden; ze brokkelen af bij de draadaanhechtingen. Vette botten zijn echter een regelrechte puinhoop. Een goed begin is het halve werk: de truc is om bij de eerste voorbereiding het meeste vet te verwijderen, maar niet álles. Hoe je het precieze gehalte bepaald is een mysterie, omdat het niet bekend is hoe de meeste walvisachtigen in onze collectie werden bereid. Het kan zijn dat ze werden begraven in de grond, lagen te rotten in een badje, of op een andere manier. Dus we kunnen de prep-methode voor 'goed' niet vergelijken met 'slechte/vette/vettige' skeletten. Ik ben er niet eens zeker van dat de preparateur die toen het werk deed besefte hoeveel vet er na een poos nog in de botten zou zitten.
De volgende quote wordt toegedicht aan Albert Einstein: “Als we wisten waar we naar zochten, zouden we het niet onderzoeken noemen." Ik denk dat dit ook van toepassing is op de beste manier om walvisskeletten te behouden.